De Man van Smarten

BY CORNELIS DE BONDT

De Man van Smarten - Introductie

Achtergrond
Het eerste idee voor de opera De Man van Smarten had ik eind jaren 80. Het moest opera worden bestaande uit twee lagen. Een ‘Bovenlaag’, in de vorm van een soort kruising tussen een performance en een installatie, een ritueel waarvan begin- en eindpunt van te voren duidelijk zijn en dat zich meedogenloos voltrekt. Daarnaast een ‘Onderlaag’, een 18de/19de eeuwse opera waarin “de tenor met de sopraan naar bed wil, terwijl de bas dat probeert te voorkomen”. Een laag met drama, intriges en diepte. De Bovenlaag zou dan ingrijpen in de Onderlaag, als een deus ex machina.

Tijdens een uitzending van het NOS-journaal – ergens begin jaren 90 – zag ik een item over de ontdekking van een van de oudste ‘Mannen van Smarten’ door Henk van Os, toenmalig directeur van het Rijksmuseum in Amsterdam. Het bijzondere aan deze ontdekking was dat deze Man van Smarten (een portret en face van Jezus, vaak op hout geschilderd) verborgen lag onder een andere schildering. Van Os had hiervan een vermoeden en wist de oorspronkelijke schildering bloot te leggen met behulp van infraroodstraling.

Dit gegeven, een beeld verstopt achter een ander beeld, sloot naadloos aan bij mijn idee voor de tweelagige opera. Het idee voor De Man van Smarten was geboren.

PlotDe plot van de opera is gebaseerd op een theorie van Robert Ambelain, die stelde dat het verhaal van de figuur van Jezus is ontworpen rond het Concilie van Nicea in 325 AD. De discussie tijdens dit concilie ging over de figuur van Jezus: was hij van de zelfde substantie als God, dus ‘niet geconcipieerd’, of was hij gelijkwaardig aan God maar wel ‘geconcipieerd’ (door God)? Hoofdfiguren in dit debat waren Alexander van Alexandrië en diens leerling Athanasius, en hun tegenspeler Arius. De factie van Alexander (Jezus is niet geconcipieerd en dus gelijk aan God) won uiteindelijk. Om deze leer te vestigen moesten teksten die in strijd waren met de nieuwe canon verdwijnen, met name delen uit de twee belangrijke historische werken van Tacitus, uit de Historiae en de Anales. De Delen rond Judea (uit de Historiae) en rond de Jaren 28-34 AD (Anales) zijn inderdaad verloren gegaan.

Athanasius is de hoofdrolspeler in dit verhaal. Hij is niemand minder dan Athanasius Kircher, die behalve uitvinder van de toverlantaarn, spreekbuizen, een coderingsmachine en een compositiemachine, tevens uitvinder is van een tijdmachine. Hij kon hierdoor naar believen reizen naar de periodes die voor het ontwerpen van de christelijke canon van belang was.

Om de wederopstanding van Jezus mogelijk te maken wordt er gebruik gemaakt van een fameuze illusionistentruc: Jezus had een tweelingbroer, Toama, die na de kruisiging en begrafenis van Jezus na drie dagen zijn plaats kon innemen. Toama, de ‘ongelovige Thomas’ in de Bijbel, “ook Didymus genaamd” [zie: Joh. 20:24-29, zowel het Hebreeuwse Toama als het Latijnse Didymus betekent tweelingbroer], is een van de hoofdfiguren uit de opera. Jezus zelf komt, behalve als idee, in de opera niet voor.

Er zijn drie tijdsvakken: ten eerste: 325 AD: het Concilie van Nicea; ten tweede: Rome, 117 AD, het sterfjaar van Tacitus; ten derde: 33 AD, Judea, rond de dood en wederopstanding van Jezus/Toama. Om de manuscripten van Tacitus te verdonkeremanen huurt Athanasius de jonge hoer Eva in, die Tacitus moet verleiden om zo bij zijn teksten te komen. Zoals het een opera betaamt, wordt Eva echter ook verliefd op Tacitus. Deze plotlijn wordt ontleend aan de roman Livre du voir dit van Guillaume de Machaut, de beschrijving van de liefdesgeschiedenis tussen het jonge meisje Peronelle d’Armentières en Machaut. 

Er zijn diverse dubbelingen in de opera: Alexander - Arius; Jezus - Toama; Machaut/Peronelle - Tacitus/Eva; de tweelagige structuur, die zich ondermeer uit in twee notatieprincipes: conventionele notatie voor de ‘Bovenlaag’ en vrije, meer spatiële notatie voor de ‘Onderlaag’ (zoals ontwikkeld in de hieronder genoemde opera over Monteverdi). In bredere zin is het onderwerp geschiedschrijving, en daarmee de begrippen ‘waarheid’ en ‘hedendaagsheid’. 

Muziek en tekstMuzikaal wordt de opera een synthese van al mijn werk vanaf de jaren ’80, gebruik makend van de sinds die tijd door mij ontwikkelde computertechnieken, mijn ‘DOS-Lab’. Het libretto zal bestaan uit bestaande teksten die naar believen worden toegepast. Zo wordt voor het beginnende deel in Nicea de dialoog ‘Protagoras’ gebruikt, met Alexander in de rol van Socrates, en Arius in die van Protagoras. De scene’s rond Tacitus en Eva worden ontleend aan Machaut’s Livre du voir dit. De teksten van Athanasius, uiteindelijk een kruising tussen Lucifer en Zarathustra, komen ondermeer uit Nietzsche’s Zarathustra en Der Antichrist. Ook worden de oorspronkelijke, middeleeuwse teksten van Alexander, Arius en Athanasius gebruikt. De zangstemmen zullen deels in een vorm van quasi-parlando zijn, zoals ook toegepast in de opera La Tragedia di Claudio M. die ik een aantal Jaren terug met Johannes Boer en ondermeer Cristiano Melli heb gemaakt. Deze teksten worden in het Engels gezongen. De cantabile partijen worden in de oorspronkelijke taal gezongen. Uitvoering van de ‘Bovenlaag’ zal gebaseerd zijn op een techniek die ik eerder heb toegepast in twee …in nobis sine nobis… werken, DEUS voor het Orgelpark [2019] en Metamorphose I [2016], waarbij bepaalde stemmen die met keyboards gespeeld worden, via een computer van klank en zetting wordt voorzien. 

Er zijn zeven karakters, gezongen door vijf of zes zangers (moet nog bepaald worden):
1. Athasius - countertenor [Nicea, 325 AD; Rome, 117 AD; Judea, 33 AD]
2. Alexander - bas/bariton [Nicea, 325 AD]
3. Arius - alt [Nicea, 325 AD]
4. Tacitus - tenor [Rome, 117 AD]
5. Eva - sopraan [Rome, 117 AD]
6. Toama - bariton/tenor [Judea, 33 AD]
7. Maria Magdalena - alt [Judea, 33 AD]

Er is in ieder geval een dubbelrol voor Arius en Maria, en mogelijk ook voor Tacitus en Toama.

Werkwijze

De muziek is deels live en deels bewerkt via computerprocessing. De functie van deus ex machina van de ‘Bovenlaag’ wordt naar het einde van de opera toe ondergraven door de ‘Onderlaag’, met name via het tempo. De spelers gaan geleidelijk aan het tempo van de bovenliggende ‘klok’ bepalen.

Instrumentatie (nog niet definitief), behalve de zangers: 3 (bas)klarinetten, viool, contrabas, trompet, blokfluit(en) en 3 keyboards (verbonden aan computerprocessing).

Voor de ‘Bovenlaag’ zal ook een visuele component moeten worden ontwikkeld, die niet alleen de deus ex machina mede uitdrukt, maar ook het reizen in de tijd van Athanasius. 

Om het complexe maakproces mogelijk te maken zullen er eerst etudes gemaakt worden, en eerste concepten van scene’s. Het muzikale deel van de ‘Bovenlaag’ wordt met DOS-Lab ontwikkeld. Het voornemen is dit alles in Studio LOOS te ontwikkelen, m.b.v. het LOOS PerformanceLab. Het maakproces ontvouwt zich dus via een continu feedbackprincipe van schrijven, uitproberen, technieken ontwikkelen.

Cornelis de Bondt - 10 juli 2020

Videos are available on Vimeo here.